Zoeken
Voorwoord 'De laatste lach' (Bart Vervaeck)
Deze maand verschijnt de heruitgave van De laatste lach, van R.A. Basart bij Lebowski. De laatste lach is het prozadebuut van R.A. Basart, die daarvoor twee dichtbundels publiceerde. De roman vertelt het verhaal van de dolende docent Adam Beek die zich een ongepubliceerd manuscript toe-eigent, waarin talloze stemmen van (bewonderde) schrijvers klinken. De laatste lach is een boek over ideniteit en intertekstualiteit.     Op 25 juni 2019, op 72-jarige leeftijd, overleed de schrijver. In een exemplaar van de eerdere uitgave van De laatste lach heeft Basart nog aanpassingen en redactie-opmerkingen genoteerd, die nu in deze heruitgave postuum zijn doorgevoerd.     Bart Vervaeck, hoogleraar literatuur en verhaaltheorie aan de KU Leuven, schreef een voorwoord speciaal voor de heruitgave. Dat voorwoord is hieronder te lezen. 

Voorwoord 'De laatste lach' (Bart Vervaeck)

Gepubliceerd op 5 november, 2019 om 00:00

 

Een pagina uit het exemplaar waarin Basart aantekeningen heeft opgeschreven.

 

Een nieuwe herfst, een nieuw geluid
Voorwoord door Bart Vervaeck

De laatste lach, de eerste roman van R.A. Basart (1946-2019), verscheen in de herfst van 1997. Het postmoderne taalspel was op dat moment gemeengoed geworden en de lezers waren wel wat gewend. Toch viel het boek op door de bizarre plot, de virtuoze stijl, de duizelingwekkende gelaagdheid, de hilarische en groteske scenes en vooral de unheimliche combinatie van kolder en tragiek. Over het uitzonderlijke niveau was iedereen het eens. Arjan Peters sprak van ‘een boek dat staat als een huis. […] Het lastig bereikbare midden tussen boert en hemelse sferen is in de roos getroffen.’ De talrijke ‘literaire hoogstandjes’ getuigden volgens hem van ‘groot vakmanschap’. T. van Deel vond de roman soms overvol, maar evengoed meesterlijk en zeer geestig’. Voor Arnold Heumakers was De laatste lach ‘een vernuftig bouwsel vol dubbele bodems’ en Jeroen Vullings gewaagde van ‘een fenomenale timing, een rijke en trefzekere woordkeuze en een groot, wat kwaadaardig gevoel voor humor’.
    De roman liet onmiskenbaar een nieuw geluid horen, en wie daarbij denkt aan de beroemde beginregels van Herman Gorters Mei, heeft gelijk. ‘Ik wil dat dit boek klinkt als een krant: koelregistrerend, niets dan waarheid, louter feiten.’ Dat staat op de eerste bladzijde van De laatste lach en het verwijst vanzelfsprekend naar Gorters opening: ‘Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,/ Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht.’ Koel- registrerend en objectief is Basarts roman allerminst. Hij is even beeldrijk en poëtisch als Mei en hij vertelt een even mooi en tragisch verhaal over het voorbijgaan van de tijd en over de liefde die niet kan blijven bestaan. De hoofdfiguur, Adam Beek, geboren op de eerste mei, vertelt over zijn teloorgegane liefdes en zijn mislukte leven, eerst als redacteur, later als leraar. Aan het eind lijkt hij te sterven op straat. De slotregel luidt: ‘En zo, met vereende krachten, dragen we Beek naar binnen.’ Het is niet overdreven hierin een echo te horen van de slotregels van Mei: daar draagt de dichter ‘met de andren samen’ de dode titelfiguur naar de rand van de zee, ‘de golven komen weer/ En dalen weer met lachen of geschrei’.
    Die lach en dat geschrei vormen de kern van Basarts werk. Voor zijn debuutroman had de auteur twee dichtbundels gepubliceerd, Oranjebal (1975) en Gezonde apotheek (1977). In zijn poëzie verknoopt Basart het gewone leven met de dood die elke dag om de hoek loert. Als een nieuwe Piet Paaltjens presenteert hij snikken en grimlachjes, op een ingehouden, melancholische en droogkomische manier. In zijn roman wordt die combinatie van lach en traan grimmiger en grotesker. De verhalen buitelen over elkaar en ontsporen. Ze worden aan elkaar geknoopt door details als gespleten wenkbrauwen en door decors als de Italiaanse dolomieten, maar die knopen worden ook steeds losgetrokken. De ene verteller gaat schuil achter de andere en allemaal lijken ze even sardonisch te grijnzen als het masker dat het omslag van de eerste druk sierde. Het verhaal van Adam Beek wordt afwisselend verteld door Deborah Vrugt (een dame uit de schooladministratie), door Beek zelf en door een naamloze figuur met een zwarte Dodge, die aan het eind lijkt af te rekenen met Beek en die zowel voor de lezer als voor de schrijver kan staan. ‘Ik zit alleen in uw verbeelding,’ zegt Beek immers tegen die figuur.
    Hoe grillig en eigenzinnig de roman ook mag lijken, hij gaat wel degelijk over algemeen menselijke, zelfs universele kwesties. Door zijn voornaam lijkt de hoofdfiguur, Adam Beek, het prototype van de mens, een soort Elckerlyc. Zijn vrouw heet Elvira, of Elfje. In een delirante caféscene die herinnert aan de Joyce van Dubliners, suggereert de kastelein dat ‘Adam en Elfje’ een nieuwe versie is van ‘Adam en Eva’. Beeks intitalen maken duidelijk dat hij alleen in taal bestaat: hij begint zoals het alfabet begint, met A en B. Adam heeft twee grote problemen: hij is gespleten, uiteengevallen in dubbelgangers en fragmenten, en hij is compleet verboekt. De twee kwesties komen samen in de talloze citaten uit boeken die laten zien dat ieder ik een ander is, zelfs zoveel anderen dat er geen ‘echt’ ik meer is. Wie in De laatste lach op zoek gaat naar de echte Adam Beek, komt dan ook bedrogen uit.
    In het begin werkt Beek als redacteur bij Tekst-plus, een bureau dat teksten van would-be schrijvers herwerkt. Maar wat de lezer verslijt voor ingezonden teksten, blijkt meer dan eens gestolen. Zo zijn er fragmenten uit het dagboek van zijn vrouw Elfje en uit een novelle, ‘De grote Coen’. Als De laatste lach een concentrisch uitdijende kring van elkaar echoënde verhalen is, dan is deze novelle het centrum. Een ik-verteller beschrijft de neergang van zijn gehate en bewonderde jeugdvriend, Vernon Cohen (de ‘h’ liet zijn vader vallen; het gonst van antisemitisme in het verhaal). Het verschil tussen Coen en de ik-figuur is niet altijd duidelijk. Zo lijkt het erop dat de verteller Coens vriendin, Meta Deen, afsnoept, en dat hij met haar een dochter, Manon, heeft. Maar als hij de aan lager wal geraakte Coen terugziet, blijkt die nog erg close met Meta en suggereert Coen dat hij de vader van Manon is.
    Ook het verschil tussen de ik-verteller en Adam Beek vervaagt. Beek zou een dochter gehad hebben, Manon, die samen met haar moeder in een ‘tragisch ongeval’ omgekomen zou zijn. Zijn verlangen naar een kind is aanwijsbaar in al zijn liefdesrelaties. Zo heeft hij een overspelige relatie met de erg jonge M., een oud-leerlinge van hem. Dat haar naam, net als die van Manon, begint met een M., is veelzeggend. Zelfs de kinderloze Elfje wordt verbonden met kinderen, via het beeldschone jongetje dat de dood van Adam inluidt, ‘een angelotto. Elfenprinsje.’
    Zo schuiven de verhalen van Coen en van Beek in elkaar. Gaat het relaas van Adam en Elfje vooral over de liefde tussen man en vrouw, dan verbeeldt de geschiedenis van Coen in de eerste plaats de vriendschap. Liefde en vriendschap raken niet alleen elkaar, ze gaan ook over in hun tegengestelden, haat en onverschilligheid. En daarmee is de centrale thematiek van de roman aangeduid: dubbelheid en antithese. Alles heeft in dit boek op zijn minst een dubbele bodem en elke scene bevat minstens een eenvoudige (soms banale) en een ingewikkelde (soms hermetische) laag.
    De laatste lach uit de titel kan eenvoudig verwijzen naar het gezegde: ‘Wie het laatst lacht, lacht het best’. Beek lacht zich letterlijk en figuurlijk dood in de laatste scene van de roman. Misschien verzoent hij zo de twee tegenstellingen: levensdrift en doodsverlangen, de lach en de traan, het komische en het tragische. Maar de titel van de roman kan ook verwijzen naar de laatste lach van Beatrice in de eenendertigste zang van Dantes paradijs. Dantes Divina commedia – ook een tekst vol kringen en echo’s – is de belangrijkste leidraad in Beeks verhaal, en in het paradijs praat Dante met Adam. Nog een stapje verder: misschien alludeert de romantitel op Borges’ essay ‘De laatste glimlach van Beatrice’. In die tekst toont Borges hoe tragisch het Empyreum, de hoogste hemel, wel is, aangezien Dante die hemel pas betreedt nadat Beatrice hem voor de laatste keer heeft toegelachen. Blijkbaar moet de mens zijn grote liefde loslaten om de hemel te vinden. Wie dingen wil vastleggen, zal ze verliezen. In de woorden van de door Beek bewonderde Willem Frederik Hermans: ‘Houdt Gij mij vast, ’k ga U verloren.’ Het is een mooie aanwijzing voor de lezer van deze roman: probeer niet alles vast te houden, leg verbanden maar reduceer die niet tot onbeweeglijke knopen. En vooral: lees en herlees dit meesterlijke en onvatbare boek. Daarna wacht De verzoening (2016), de tweede en laatste roman van Basart, die al even indrukwekkend is. Het is jammer, nee tragisch, dat het oeuvre van deze auteur niet groter is. Maar het maakt het voor de lezer des te waardevoller. Zoveel rijkdom en leesplezier op zo weinig bladzijden, dat is uitzonderlijk in de Nederlandse literatuur.

 

***
Meer lezen? Al eerder werd een kort verhaal van R.A. Basart geplaatst op het Lebowski Blog, Naar Nippon.

Auteurs
Auteur: R.A. Basart

R.A. Basart (1946-2019) publiceerde twee dichtbundels voordat hij als romancier in 1997 debuteerde met De laatste lach. In 2016 verscheen De verzoening, dat met lof werd overladen, een jaar later gevolgd door de bundel Zingend naar huis.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: